zondag 31 januari 2016

"DUNNING" geldt voor bossen, niet voor laanbomen!

I.h.k.v. de door de gemeente Oude IJsselstreek voorgenomen kap van 901 laanbomen in het buitengebied met als reden "noodzakelijke dunning", heeft Antoon Kienhuis, docent Bosbeheer en –exploitatie aan hogeschool Larenstein in Velp, desgevraagd zijn professionele visie gegeven aangaande de definitie van Dunning:

Het begrip Dunnen is een maatregel die alleen toegepast wordt in Bosbeheer, en zeker NIET bij het beheer van laanbomen, m.u.v. Populieren in de jonge levensfase.
Dunningen moeten dan ook niet uitgevoerd worden in laanbomenrijen.

De definitie van dunnen is: het zorgvuldig wegnemen van maximaal 15-25% van het kroonvolume van bomen in bósverband, om de groei van de blijvende bosbomen te bevorderen. Het belangrijkste criterium voor zorgvuldig dunnen is dat de blijvende bosbomen (opstand genaamd in bosbeheer) rondom elke boom een nagenoeg GESLOTEN kronendak moeten blijven vormen, anders krijgt de wind vrij spel op de bomen, met windworp als gevolg. (Windworp: is het omwaaien van een boom met wortel en al. Dit wordt veroorzaakt doordat de wortels hun stabiliteit hebben verloren door rot, afsterven, graafwerkzaamheden, onvaste bodem, etc.).

Deze definitie van Dunnen heeft als gevolg dat dunnen in laanbomen niet kan!

De bosbeheersmaatregel Dunnen zal hierna, als het over laanbomen gaat, dan ook uit zijn context gehaald zijn, en op zich onjuist gebruikt. Het woord is dan ook tussen aanhalingstekens geplaatst:

Een “dunning” in laanbomenrijen zal altijd de individuele bomen blootstellen aan de wind, omdat ze tenminste aan één zijde, maar door de laanstructuur meestal aan twee of zelfs drie zijden, volledig vrij komen te staan, met een grote kans op windworp. De wind krijgt namelijk vrij spel in de rijen bomen, die voorheen een gesloten geheel vormden.
Daarnaast passen bomen gedurende hun groei hun wortelstelsel aan, aan de van jongs af aan heersende omstandigheden. Abrupte veranderingen in die omstandigheden (zoals “dunning”) kunnen vooral oudere bomen niet meer bijbenen. Ingrepen door de mens, in de vorm van die “dunningen” in rijen (laan-)bomen zal de gevoeligheid voor windworp ook aanzienlijk vergoten.

“Dunnen” in beukenlaanbomen is sowieso uit den boze: beuken zijn gevoelig voor schorsbrand, een aantasting van de schors door directe instraling van zonlicht.
Zij gaan hier meestal aan dood.

De aanleg en het beheer van laanbomenrijen is er van oudsher op gericht dat de bomen in de loop van hun leven een gesloten kronenrij gaan vormen. De laanbomen horen dan ook al bij aanleg op de juiste plantafstand gezet te worden, m.u.v. de genoemde populierenrijen (overigens een weinig meer voorkomende laanboom). De juiste plantafstand is hierbij dan ook een afstand waarbij de bomen oud kunnen worden, met gesloten kronen en een aan de omstandigheid aangepast wortelstelsel. Deze aanleg- en beheerstechniek van laanbomen maakt een “dunning” in een laanbomenrij, dan ook overbodig en ongewenst.

De enige maatregel die in laanbomenbeheer gangbaar is, is om als de laanbomen in hun vervalfase geraakt zijn, een laan in één keer te vervangen.


Om bovenstaande redenen is het dan ook zéér onverstandig om over te gaan tot het Kappen van de oudere laanbomen in de vorm van een “dunning”.

Antoon Kienhuis
Docent Bosbeheer en –exploitatie, Larenstein Velp.

27 januari 2016

(Klik op foto voor vergroting).